Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Thau.] Laat oprechtigheid en [34]vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U. 34. Hebr. rechtheid. Hij beroept zich voor God op zijne onschuld en zijn recht tegen zijne vijanden; dewijl hij oprecht en vroom, of richtig, rechtuit, rechtzinnig was voor God en zijne kerk. Zie hfdst.26 vs.1, en hfdst.7 vs.11.